Het eerste DAM book for photographers van Peter Krogh was
een belangrijke inspiratiebron voor me toen ik digitaal ging fotograferen en
mijn digitale omgeving moest inrichten. Een onderwerp echter waar ik lang
moeite mee heb gehad om volledig te doorgronden was ‘derivatieven’ of
‘afgeleiden’ in het Nederlands. De naam zegt natuurlijk al wel iets over de
aard van dit soort bestanden maar toch ook weer niet genoeg. Je kunt er
namelijk vanuit verschillende perspectieven naar kijken:
Perspectief 1 Gebruik
Als je een foto hebt gemaakt in RAW dan kun je daar in het dagelijks
gebruik maar beperkt iets mee. Wanneer je de foto wilt delen met iemand anders
dan doe je dat meestal als JPG bijvoorbeeld. Wil je de foto op een website
plaatsen dan gebruik je wellicht PNG en zorg je ervoor dat hij niet te groot
is. Dit zorgt ervoor dat de foto sneller zichtbaar wordt op de computer of
telefoon van de bezoeker. Door het kleine formaat is hij bovendien minder
interessant om te stelen, vooral wanneer de foto daarnaast voorzien is van een
watermerk. Wanneer je een foto wilt (laten) afdrukken dan vraagt dit juist weer
wat andere ingrepen om de uiteindelijke afdruk er zo optimaal mogelijk uit te
laten zien. Kortom, voordat je het in de gaten hebt, heb je diverse varianten
en versies van dezelfde foto. Heel vaak zul je deze afgeleide bestanden niet
hoeven te bewaren en te beheren omdat je ze heel snel opnieuw kunt maken
wanneer je ze weer eens nodig hebt. Eerder verdedidgde ik dit standpunt al eens
in dit artikel ‘Minimaliseer
afgeleide bestanden’.
Perspectief 2 Beheer
Als je een foto hebt gemaakt in RAW dan is dat een ‘plat’
bestand die eerst nog moet worden ‘ontwikkeld’. De basis ontwikkelzaken kun je
vaak doen met het programma waarmee je je foto’s beheert maar wanneer je iets
specifieks wil moet je vaak uitstapjes maken naar programma’s als Photoshop. Op
dat moment creëer je een nieuw bestand omdat het originele RAW bestand niet
aangeraakt zal worden door het betreffende programma. Non-destructive editing
wordt dit principe genoemd en vrijwel alle programma’s die met RAW bestanden
kunnen werken, hanteren dit principe. Het originele bestand wordt niet bewerkt
maar een afgeleide ervan, vaak in TIF formaat.
Vaak zul je de nodige tijd hebben gestoken in dit soort
specifieke bewerking en daarom zul je het nieuwe bestand dan waarschijnlijk ook
willen bewaren. Deze afgeleide bestanden zou ik dan wel weer toevoegen aan je catalogus.
In de naamgeving van het bestand kun je duidelijk maken waarom het gaat hoewel
ik de oorspronkelijk naam er zelf altijd deel van uit laat maken (voorbeeld: RM_20200207_155240_MASTER.TIF).
Toen ik net begon met digitaal fotograferen was dat in JPG.
Later, toen ik kennis maakte met RAW ging ik fotograferen in RAW+JPG omdat ik
het oude nog niet echt los durfde te laten. Na de overstap naar alleen fotograferen
in RAW bleef ik al m’n foto’s aan het eind van m’n workflow (zie stap 17 in dit
artikel) omzetten naar JPG omdat ik er om de één of andere reden vanuit
ging dat dat het beoogde eindproduct moest zijn. Nu weet ik dus beter en ben ik
er een stuk selectiever in geworden.